Joshua 10

Inleiding

De vijf koningen die worden genoemd (Jz 10:3), verenigen zich tot een machtig leger om het afvallige Gibeon te straffen. Als Jozua het verzoek krijgt om te helpen, is hij in Gilgal. Vandaar vertrekt hij (Jz 10:7) en de HEERE geeft hem een grote overwinning. Daarna gaat hij terug naar Gilgal. Ook nadat hij verschillende steden in het zuiden van Kanaän heeft ingenomen, gaat hij terug naar Gilgal (Jz 10:43).

Gilgal is de plaats waar het volk is besneden (Jz 5:2-9). Voor ons betekent het dat de Heer Jezus het oordeel heeft gedragen dat wij hebben verdiend. Om van overwinning tot overwinning te gaan moeten we telkens terugdenken aan wat de Heer Jezus voor ons heeft gedaan. Anders gaan we op onszelf vertrouwen en komt de nederlaag.

Jozua krijgt een verhoring die nooit iemand heeft gehad (Jz 10:14). Zulke verhoringen kunnen wij ook krijgen als we erop vertrouwen dat de Heer Jezus voor ons strijdt.

In Jozua 10 komt Jozua op een bijzondere wijze voor onze aandacht. Het is een andere Jozua dan de falende Jozua van de vorige hoofdstukken. Hij toont hier de Goddelijke kracht die hem zo kenmerkt en waarin hij zozeer op de Heer Jezus lijkt in Diens handelen door de Heilige Geest. Daarmee is hij ook een beeld van de individuele gelovige die door de Heilige Geest tot machtige geloofsdaden kan komen.

Na zijn falen in Jozua 7 trekt Jozua in Jozua 8 in kracht tegen Ai ten strijde. Hij strekt de spies uit tot alle vijanden verslagen zijn (Jz 8:26). Dezelfde volgorde zien we in Jozua 9-10. Na te zijn gevallen in de list van Gibeon in Jozua 9 gaat hij in Jozua 10 in geestelijke kracht compromisloos de vijand te lijf. Jozua gaat aan het hoofd van het volk. Ze gaan in dit hoofdstuk ervaringen opdoen die ze nooit zouden hebben beleefd als ze niet zwak waren geweest, zoals van het stilstaan van de zon en de maan en het gebruik dat God van hagelstenen maakt om de vijanden te verslaan.

Na zwakheid komen de grootste overwinningen en geloofservaringen. Dat is geen excuus voor zwakheid en ongeloof. Toch bewijst de genade zich daarna wel sterker. Dat is eigen aan de genade. God heeft ook niet de zondeval gewild. Toch schittert daardoor Zijn genade op een manier die anders niet mogelijk zou zijn geweest. Dat mogen we in ons leven ervaren.

De Amorieten verenigen zich tegen Gibeon

Na de list van de Gibeonieten verenigen de vijanden zich en vormen een groot leger. Dat is het gevolg van betoonde zwakheid van Gods volk van het vorige hoofdstuk. Maar God weet het falen van Zijn volk en zelfs ook het goddeloze handelen van de mens te gebruiken tot Zijn verheerlijking. “Zíj echter kennen de gedachten van de HEERE niet. Zij begrijpen Zijn raadsbesluit niet: dat Hij hen bijeengebracht heeft als graanschoven op de dorsvloer” (Mi 4:12; vgl. Op 17:17).

Adoni-Zedek – dat betekent ‘heer van de gerechtigheid’ –, de koning van Jeruzalem, neemt het initiatief om een gemeenschappelijk leger te vormen om Israël te bestrijden. Hij staat aan het hoofd van de vijandige bondgenoten. Hier wordt voor het eerst over Jeruzalem gesproken, afgezien van Genesis 14, waar over Melchizedek – dat betekent ‘koning van de gerechtigheid’ –, de koning van Salem, wordt gesproken (Gn 14:18). Melchizedek zegent Abraham, in tegenstelling tot Adoni-Zedek die aan het hoofd staat van de vijanden van het nageslacht van Abraham. Adoni-Zedek is een beeld van de antichrist die ook koning van Jeruzalem zal zijn.

De toepassing voor ons is dat hoe verder we in het land komen, we een vijand ontmoeten die zich steeds sterker verweert, waardoor de strijd steeds heftiger wordt. Wie de hemelse zegeningen niet kent, kent ook geen strijd in het land. Vaak is de oorzaak van het niet kennen van de zegeningen dat men zich er niet voor wil inspannen ze te leren kennen. De gelovige moet zich de geestelijke dingen eigen maken. Te weten dat de geestelijke zegeningen er zijn, is nog iets anders dan ze ook werkelijk te kennen.

Gibeon is een grote stad, haar mannen zijn helden en willen blijven leven. Daarom hebben zij zich met list onder het volk van God begeven. Daarvoor is een zekere moed nodig. Zij behoren niet bij het volk, maar ook niet meer bij de wereld, die hun nu ook vijandig gezind is. Ze zijn nooit werkelijk gelukkig. Eerst zijn ze bang voor Israël, nu zijn ze bang voor hun vroegere vrienden.

De Gibeonieten roepen Jozua te hulp

Door hun vriendschap met Israël is Israël nu ook verplicht zich voor hen in te zetten. Israël maakt geen gebruik van hen, maar zij hebben Israël nodig. ‘Gibeonieten’ onder ons kunnen in de wereld invloedrijk zijn, maar het ontbreekt hun altijd aan geestelijke kracht. Daarvoor doen ze een beroep op het volk van God. Zij zijn alleen een plaag en een belasting. Maar God staat erboven en kan het toch gebruiken tot vervulling van Zijn plannen. Daarvoor heeft Hij het toegelaten.

De HEERE verslaat de Amorieten

God wil uit het falen van de Zijnen zegen tevoorschijn laten komen. Als we dat zien, zal vrees verdwijnen (Jz 10:8). Als het geloof op God is gericht, dat wil zeggen dat we op Hem vertrouwen, kunnen we vertrouwend verdergaan. God heeft hun de overwinning beloofd. Zij moeten handelen, er moet strijd zijn. Maar als er gestreden wordt met de toezegging van de HEERE in gedachten, is strijd alleen maar overwinning.

Ze verplaatsen zich in de nacht. De overval is verrassend. De HEERE strijdt mee. Hij brengt de vijand in verwarring, waardoor het volk de overwinning kan behalen. De HEERE heeft in de hagelstenen Zijn eigen wapen: “Hebt u de schatkamers van de hagel gezien, die Ik achterhoud voor een tijd van benauwdheid, voor een dag van strijd en oorlog?” (Jb 38:22b-23; vgl. Ex 9:24-25). Daarmee doodt Hij er meer dan Zijn volk dat doet door het zwaard.

De profetische toepassing ligt voor de hand als we denken aan het boek Openbaring, waar we ook hagelstenen tot oordeel vanuit de hemel zien komen (Op 16:21). Het gebeuren in Jozua wijst op de eindzege. Als wij ons verheugen op de verschijning van de Heer Jezus, dan verheugt het ons ook dat God de aarde zal reinigen van alle kwaad en dat ook onze overwinningen ten einde zijn gekomen in de eindzege. Dan is er geen strijd meer te strijden.

Uit wat Jozua zegt, spreekt een enorm geloof (Jz 10:12). De Heer Jezus heeft tegen ons gezegd dat we bergen kunnen verzetten als we maar geloof hebben (Mt 21:21-22; Mk 9:23). Jozua is zich bewust van de zegen die God wil schenken. Daarom richt hij zich in geloof tot God en beveelt in Gods Naam de zon en de maan stil te staan. Hij spreekt zijn woorden voor de ogen van het volk, waardoor allen tot getuigen worden gemaakt van de gevolgen van zijn geloofsuitspraak. Het geeft aan zijn geloof een extra dimensie. Hij is zeker van de verhoring en getuigt daarvan. Het volk heeft dat geloof niet gehad, maar na het zien van de verhoring zal het er wel door gesterkt zijn. Die uitwerking mag het ook op ons hebben.

Wij leven in de dag van de overwinning, met strijd tegen de machten van het kwaad in de hemelse gewesten. De strijd is niet alleen tussen Jozua en Adoni-Zedek, maar tussen de God van Israël en de afgoden van de Kanaänieten, dat zijn in werkelijkheid de demonische machten die achter deze afgoden schuilgaan. Baäl is de zonnegod en Astarte de maangod. De vijand gelooft dat de zon en de maan aan hun kant staan. Door het geloof van Jozua worden zij in hun beweging vastgezet als bewijs dat de God van Israël werkelijk en alleen God is.

Wij hebben de strijd tegen geestelijke overheden en machten. Jozua lijkt te begrijpen dat het niet alleen om de koningen van vlees en bloed gaat, maar om hen door wie zij zich laten leiden en die aan de zijde van de vijanden staan. Jozua vraagt God om Zijn macht over de kwade machten te tonen.

Als Jozua de zon gebiedt stil te staan, vervult hij het voornemen van God, Wiens kracht almachtig is en aan Wiens bevel zon en maan gehoorzamen. Afgodendienaars mogen tot zon en maan roepen om hulp, dat wil zeggen tot Baäl en Astarte, maar de HEERE, de Allerhoogste, toont aan Zijn volk dat de krachten van de hemel slechts Zijn dienaren zijn.

Als Jozua zegt “zon, sta stil”, is dat niet de wetenschappelijke taal, maar wat wordt gezegd in het alledaagse taalgebruik. Iedereen zegt dat de zon opgaat en ondergaat. De zon blijft op die dag twaalf uur langer aan de hemel staan. Het is een bijzondere, unieke dag. De stem van Jozua wordt verhoord zoals nooit de stem van iemand anders is verhoord. Hij is een beeld van de Heer Jezus.

We kunnen de zon ook als een beeld van de Heer Jezus zien. Door het stilstaan van de zon blijft het langer licht. De zon gaat niet over de wereld onder, voordat de gelovigen Zijn opgenomen. De gelovigen zijn “allen zonen van [het] licht en zonen van [de] dag” (1Th 5:5a). Zij kunnen door de kracht van de Geest van Christus in het geloof nu al overwinningen behalen die God eenmaal openbaar over de hele aarde zal behalen.

Wij zien de Heer Jezus nu al. Hij is door God verhoord in Zijn dood en opstanding. Hij is de Zon aan Gods rechterhand. Wij leven in de dag die niet eindigt tot de volle overwinning is behaald. Wij zien Hem aan Wie nu al “is gegeven alle macht in hemel en op aarde” (Mt 28:18). De demonische machten sidderen en beven voor dit licht van de zon.

Het “Boek van de Oprechte” is een geschiedenisboek waarin bepaalde daden zijn opgetekend, mogelijk in dichtvorm, die in het algemeen niet in de Schrift zijn opgenomen (2Sm 1:18; vgl. Nm 21:14; 1Kn 14:19; 29). Het is oude Hebreeuwse literatuur die verloren is gegaan. Als het in Gods plan voor Zijn Woord past, citeren bijbelschrijvers daaruit (vgl. Tt 1:12).

Jozua doodt de vijf koningen

In de strijd hebben we niet altijd tijd om te overleggen. Daarom moeten we altijd luisteren naar de Heer Jezus. De koningen die ontvlucht zijn, worden eerst opgesloten, dan wordt de strijd voortgezet en later wordt er met de koningen gehandeld. Voor elke handeling krijgt het volk aanwijzingen van Jozua.

Omdat de zon blijft schijnen, ontvluchten de koningen het licht en zoeken de duisternis van een spelonk om zich te verbergen (Jh 3:20; vgl. Op 6:15-17). Hun zelfgezochte veiligheid wordt eerst hun gevangenis en daarna hun graf. Eerst worden ze daar opgesloten, bewaard voor het moment van het oordeel (vgl. 2Pt 2:4; Jd 1:6). Als de tijd daarvoor is aangebroken, worden ze bij name uit de duisternis geroepen (Jz 10:23), in het licht gebracht en gedood (Jz 10:26).

De koningen zijn aan de hagelstenen ontkomen, zoals vroeger de farao en zijn ruiters aan de plagen over Egypte. Maar het ontkomen aan het oordeel is slechts tijdelijk en met een doel. God heeft de farao en zijn ruiters laten ontkomen, om, zoals Hij tegen de farao zegt, “Mijn kracht [aan] u te tonen, zodat Mijn Naam bekendgemaakt zal worden op heel de aarde” (Ex 9:16). Zo is dat ook met deze koningen. Het uiteindelijke oordeel wordt er des te duidelijker door en houdt ook een boodschap, een bemoediging, voor het volk in.

Verder weten enigen te ontkomen (Jz 10:20). Ook dat past in Gods plan. Er blijven altijd vijanden over. Dat bepaalt ons erbij dat we altijd waakzaam moeten blijven.

Het volk keert ongedeerd naar het kamp terug. Het feit dat niemand zijn tong tegen hen heeft durven roeren (Jz 10:21), duidt erop dat geen enkele Israëliet tijdens de strijd of tijdens de vervolging ook maar een ogenblik in benauwdheid is geweest (vgl. Ex 11:7). Ook is hun handelen geheel in overeenstemming met Gods wil geweest, zodat niemand een klacht over een verkeerde behandeling kon bedenken en uiten.

De koningen moeten vernederd worden. Dat kan overmoedig lijken, en het gevaar om overmoedig te raken is daarbij aanwezig. We zijn nooit zo zwak dan juist wanneer we een grote overwinning hebben behaald. Maar hier is het een bemoediging voor het volk. Elke vijand zal voor het volk neervallen. Haman, de Jodenhater, is hiervan een voorbeeld: “Als Mordechai, voor wie u begonnen bent te vallen, uit het geslacht van de Joden is, zult u tegen hem niets kunnen [uitrichten], integendeel, u zult zeker voor hem ten val komen” (Es 6:13b).

Het volk ziet de grote, indrukwekkende vijanden. Jozua geeft de aanvoerders opdracht hun voet op de nek van de koningen te zetten. Het zetten van de voet op de nek is een bewijs van de volkomen overwinning en voor de overwonnene een bewijs van volkomen vernedering (1Kn 5:3; Ps 110:1). Zo treden zij naar het woord van Mozes in geestelijke zin op de hoogten – de hoogten zien we hier in deze grote mannen – van hun vijanden (Dt 33:29).

Op dezelfde wijze worden wij bemoedigd met de volgende toezegging: “De God nu van de vrede zal de satan spoedig onder uw voeten verpletteren” (Rm 16:20a). Dat is geen grootspraak van Paulus, maar de taal van het geloof. Zo zullen alle vijanden voor de Heer Jezus als een voetbank voor Hem zijn (1Ko 15:25; Hb 1:13).

Jozua maakt door zijn opdracht (Jz 10:24) duidelijk dat er in de gevreesde koningen geen enkele kracht meer is. Zij moeten dat wel in het geloof aanvaarden. Er is geen reden meer voor vrees (Jz 10:25). Jozua doodt de koningen. Zo is ook de eindzege voor de Heer Jezus. Hij doodt Zijn vijanden. Hem is “macht gegeven oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). Wij, de gemeente, worden erbij betrokken. We zullen de wereld en zelfs engelen oordelen, dat wil zeggen erover regeren, ze besturen (1Ko 6:2-3).

De steden in het Zuiderland veroverd

Opvallend in dit gedeelte is de steeds terugkerende uitdrukking ”Jozua … en heel Israël met hem” (Jz 10:29; 31; 34; 36; 38; 43). Hierin kunnen we een beeld zien van de eenheid van de Heer Jezus en de Zijnen in het oordeel (Op 19:14-15).

Jozua neemt de steden van drie van de vijf koningen in: Lachis (Jz 10:31-32), Eglon (Jz 10:34-35) en Hebron (Jz 10:36-37). De andere twee steden, Jeruzalem en Jarmuth, worden nog niet ingenomen. Ook wordt in dit deel van het land Gezer verslagen (Jz 10:33). Horam, de koning van Gezer, wil met zijn krijgsmacht Lachis te hulp komen dat zijn koning heeft verloren. Hij blijkt zich tot zijn eigen verderf met de zaak te bemoeien.

Verder neemt Jozua nog drie koninklijke steden in. Eerst Makkeda (Jz 10:28), in de buurt waarvan de vijf koningen gevlucht zijn (Jz 10:16). Nu Jozua met zijn krijgsmacht daarheen is gekomen om de gevluchte koningen te vervolgen en te doden, neemt hij tegelijk die stad in. De vlucht van de koningen bespoedigt daardoor de val van deze stad. Daarna neemt hij ook nog Libna (Jz 10:29-30) en Debir (Jz 10:38-39) in.

De koning van Hebron wordt gedood (Jz 10:37). Maar, zo zouden we kunnen opmerken, die is toch al gedood bij de vijf (Jz 10:23; 26)? Een oplossing kan zijn dat er na diens dood direct een nieuwe koning is opgestaan. Vijanden volgen elkaar snel op om weerstand te bieden tegen Gods volk.

We zouden kunnen veronderstellen dat, nu het leger al zo ver het land is binnengetrokken en heeft veroverd, ze ook wel verderop hun kamp kunnen opslaan. Maar het leger verblijft steeds in Gilgal (Jz 10:43; Jz 10:7). Daar wordt het leger steeds aan de besnijdenis herinnerd. Dat is nodig om kracht op te doen voor de volgende strijd. Dat de HEERE voor Israël strijdt, maakt de noodzaak om herinnerd te worden aan het oordeel over de zonde, over het vlees, niet minder. We moeten steeds terug naar de plaats die ons voor God past: het volkomen wegdoen van onszelf. Er is een tijd om te handelen en er is ook een tijd om stil te zijn en ons voor God te plaatsen, opdat we tot handelen in staat zijn.

Ons bewustzijn van wie wij zijn, doen we op als we kijken naar de dood van Christus aan het kruis. Dat is het uitgangspunt voor de strijd waarin de Heer vooropgaat. Juist dan zullen we Hem alles in handen geven. Als het vlees zich gaat beroemen, is de nederlaag een feit. Dan is er voor Hem geen plaats en kan Hij niet voor ons strijden. We keren terug, niet om opnieuw besneden te worden, maar om aan de woorden van de Heer Jezus herinnerd te worden: “Het vlees heeft geen enkel nut” (Jh 6:63). Als we ons dat herinneren, zullen we de opdracht uitvoeren: “Doodt dan uw leden die op de aarde zijn” (Ko 3:5).

Copyright information for DutKingComments